De oefenroute


Introductie

Het leren omgaan met emoties is voor alle kinderen belangrijk. Als begeleider kun je het kind op verschillende manieren ondersteunen. Om je daarmee op weg te helpen, is deze wegwijzer ontwikkeld. Hierin vind je allerlei manieren om te werken aan het versterken van de emotieregulatie. De wegwijzer Emotieregulatie is onderverdeeld in drie routes. Dit is de oefenroute.

Deze route is geschikt voor kinderen vanaf acht jaar die al positieve ervaringen hebben opgedaan in het praten over emoties, een goede werkrelatie hebben met de begeleider én zelf een hulpvraag hebben op het gebied van emotieregulatie. Als praten over gevoelens beladen is of de omgeving erg negatief is ten opzichte van het kind (bijvoorbeeld hem of haar vaak de schuld geven) dan is deze route niet geschikt. Deze route richt zich op het uitbreiden van de copingvaardigheden en de zelfcontrole van het kind, het vergroten van het inzicht in wat voor hem of haar werkt en het oefenen met bepaalde technieken. Het doel is dat hij of zij gaat merken dat het zelf iets kan doen om situaties minder lastig of spannend te vinden en zichzelf fijner te voelen. Het gaat dus om het proces en niet om het resultaat.

Deze wegwijzer sluit aan bij de WIJS-training Emotieregulatie bij kinderen. Bij deze wegwijzer hoort de toolkit Emotieregulatie die je vindt in Carefriend. Bij emotieregulatieproblemen kan ook grensoverschrijdend gedrag voorkomen. Lees daarover protocol 58 (MIA en MIO) en protocol 59 (Gedragscode Veiligheid).  

Uitgangspunten

  • Regelmatig sterke gevoelens hebben is normaal, het doel is niet om het hebben of uiten van gevoelens af te leren. Alle gevoelens mogen er gewoon zijn.
  • Het reguleren van sterke emoties is voor iedereen moeilijk, alleen hebben sommige mensen veel vaker sterke emoties dan anderen. Dat kan zowel voor de persoon zelf als voor de omgeving ingewikkeld zijn.
  • Werken aan het leren omgaan met emoties heeft pas zin als er door de omgeving voldoende gewerkt is aan de oorzaak van de emoties, bijvoorbeeld als de situatie waarin het kind zit echt niet passend is (denk aan een te drukke klas, bso na een schooldag bij een kind met prikkelverwerkingsproblemen).
  • Om met nieuw gedrag te kunnen oefenen moet je je veilig voelen. Vaardigheden om je emoties te reguleren leer je daarom aan op het moment dat het kind zich relatief rustig voelt en niet als hij of zij boos, gespannen of verdrietig is. 
  • Moeite met het reguleren van emoties komt omdat de gevoelens te heftig zijn, niet door een tekort aan inzicht. Ga niet praten met het kind over wat er misging en probeer kinderen niet de negatieve gevolgen van hun gedrag te laten inzien. Geef in plaats daarvan steun en erkenning dat situaties en gevoelens onprettig kunnen zijn.
  • Bij heftige emoties kan agressief gedrag ontstaan. Het kind uit de situatie halen en veranderen van ruimte of anderen de ruimte laten verlaten helpt het meest en is vaak het meest veilig. Moedig rust zoeken aan, dwing hem of haar niet te blijven in een situatie die teveel oproept.

Maak een plan

Maak met je zorgco een plan voor hoe jij de volgende onderdelen toepast in de begeleiding. Vertel dat ook aan ouders, leerkracht en andere betrokkenen. Werken aan emotieregulatie doe je niet lang achter elkaar, je doet het vaak juist tussendoor of tijdens andere activiteiten. Je kunt dus heel goed werken aan andere doelen (bijvoorbeeld zelfstandigheid) en tegelijkertijd aan emotieregulatie.

Onderdelen oefenroute

Ter informatie: sommige onderdelen komen in elke route terug.

Het kind leren kalmeren

Wat ontspannend en kalmerend werkt is voor iedereen anders. Bij kinderen werkt het meestal goed om iets te doen dat sensorische prikkels geeft (schommelen, kleien, scheppen etcetera) in een rustige omgeving. Probeer iedere keer samen uit wat voor dit kind fijn is en werkt. Doe dit op vaste momenten en niet als hij of zij sterk geprikkeld is. Maak een lijstje met dingen om uit te proberen die werken in verschillende situaties. Je kunt hierbij de bingokaart gebruiken (deze is nog in ontwikkeling). Maak er een gezellig onderzoeksonderdeel van en wees creatief. Het hoeft niet te werken; uitvinden wat niet helpt is ook waardevol. Laat het kind aangeven hoe prettig het was op een schaal van 1 tot 10, met zijn of haar handen (een beetje, heel veel etcetera) of maak er een thermometer van. Als het kind iets heeft gevonden wat fijn is, laat hem of haar dit dan regelmatig doen op een rustig moment. Zo wordt de associatie tussen die activiteit en rustig worden nog sterker.

Leren over gevoelens

Kinderen die vaak emotioneel ontregelen, denken meestal dat zij de enige zijn die dat hebben. Soms is het praten over gevoelens daardoor beladen geworden. Maar iedereen heeft de hele dag door gevoelens, vaak tegelijkertijd, vaak zonder duidelijke reden. Geef het kind uitleg over gevoelens. Dit doe je zo:

  • Benoem gevoelens van jezelf en van anderen (ook in boeken, films etcetera). Laat merken dat iedereen gevoelens heeft en dat dat normaal is. Benoem zowel fijne als minder fijne gevoelens, zowel klein als groot. Doe dit meerdere keren tijdens de begeleiding, zodra er aanleiding voor is. Niet alleen op een bepaald moment.
  • Gevoelens en emoties zijn sensaties die je voelt in je lijf. Zoek met het kind uit waar in je lijf je gevoelens voelt en welke sensaties dat oproept. Maak er bijvoorbeeld een tekening over.
  • Praat met het kind over zijn of haar gevoelens. Start met fijne gevoelens. Leer het kind onderscheid maken tussen verschillende gevoelens die op elkaar lijken: je kunt enthousiast zijn, blij, opgelucht, vrolijk, rustig, tevreden. Er zijn honderden gevoelens, niet alleen de vier B`s.
  • Lees boeken en speel spelletjes over gevoelens (zie de toolkit in Carefriend).
  • Verzamel plaatjes van gezichtsuitdrukkingen uit tijdschriften en schrijf er gevoelens bij. Kijk samen in de spiegel en trek deze verschillende gezichten.
  • Maak een playlist met muziek die past bij verschillende gevoelens.
  • Bespreek met oudere kinderen dat je je gevoelens ook kunt verbergen en wat daar de mogelijke voor- en nadelen van zijn. Met wie praat je over wat je echt voelt en met wie niet? Is wat je ziet op social media oprecht? Het lijkt alsof het met iedereen altijd fantastisch gaat, maar dat is niet zo. Zoek hier samen informatie over op.

Leren mentaliseren

Mentaliseren is je een voorstelling maken van wat een ander voelt en denkt en waarom. Als je dat kunt, dan worden sociale situaties voorspelbaarder. Je begrijpt dan dat de juf de klas iets wil uitleggen dat ze daarom nu niet met je wil praten. Dan vat je dat niet op als afwijzing. Veel kinderen met emotieregulatieproblemen komen niet toe aan het goed kijken naar anderen. Ze interpreteren gedrag van anderen vaak als vijandig. Als je geleerd hebt dat je je bang, bedroefd, blij en boos kan voelen en nog honderd andere dingen, dan kun je ook leren dat een ander die gevoelens ook allemaal kan hebben en dat dat hun gedag beïnvloedt. Let op: pretendeer niet dat je aan de buitenkant altijd kunt zien hoe iemand zich voelt, het blijft raden. Om echt te weten wat iemand voelt en denkt zul je het moeten vragen. Hoe werk je aan mentaliseren:

  • Benoem de gevoelens en gedachten die anderen wellicht hebben. Bijvoorbeeld: ‘Zo, de juf kijkt boos zeg, volgens mij vindt ze het vervelend dat iedereen nog aan het kletsen is.’ ‘Ahh, je zusje kijkt sip, volgens mij wilde ze meespelen maar vond je broer dat niet goed.’ Als je weinig in sociale situaties bent, creëer die dan door naar een speeltuin te gaan of te spelen met brusjes. Of lees samen een boek, kijk een serie of film voor input.
  • Bespreek sociale situaties na. Je kunt hiervoor het begeleidersboekje gebruiken. Vraag bijvoorbeeld: wat vond je vandaag leuk in de klas, wat was grappig, wat vonden anderen leuk en grappig, wat vonden anderen misschien vervelend, wat dachten anderen misschien en hoe kwam dat dan. Stimuleer nadenken over wat anderen mogelijk voelen en wat hun drijfveren kunnen zijn.
  • Mensen begrijpen elkaar vaak verkeerd. Zo kunnen misverstanden ontstaan. Bespreek misverstanden op een laconieke wijze na. ‘Oh, ik dacht dat jij dacht dat ..., dankjewel voor je uitleg, nu snap ik het!’ Geef uitleg over iets dat per ongeluk gaat in plaats van met opzet.
  • Vul wat het kind over anderen zegt aan zodat er meerdere mogelijkheden zijn. Als het kind zegt dat zijn moeder boos is, vast omdat hij iets verkeerd deed, dan kun jij bijvoorbeeld zeggen dat ze misschien ook lang in de file heeft gestaan of dat iemand haar lievelingssnoepje heeft opgegeten. Als het kind al wat kan mentaliseren dan geeft hij of zij vermoedelijk aan dat zijn moeder niet boos zal zijn vanwege dat lievelingssnoepje.
  • Bespreek pas wanneer het bovenstaande allemaal goed gaat, conflicten van het kind met anderen na. Doe dit echter niet kort na het incident. Wat voelde en dacht hij- of zijzelf, waardoor kwam dat en wat voelden en dachten anderen misschien en waar hing dat mee samen? Ga zo mogelijk anderen samen om opheldering vragen op een positieve manier. Als dit in een klassensituatie is, doe dit dan in overleg met de leerkracht.

Probleemoplossend handelen oefenen met oplossingsgerichte vragen

Als een situatie opgelost kan worden voordat het uit de hand loopt, is dat prettiger. Ook als er al een probleem is ontstaan is het belangrijk om te leren hoe je dit - naderhand - oplost. Het doel is dat het kind merkt dat het zélf invloed kan uitoefenen op de situatie én dat hij of zij ervaart wat werkt voor hem en die kennis een volgende keer weer kan toepassen. Dit versterkt het zelfvertrouwen.

Dit oefen je eerst in relatief eenvoudige situaties en op momenten dat het kind rustig is en zijn of haar gedrag dus goed kan sturen. Geleidelijk leer je het kind tevens in andere situaties zelf een oplossing te verzinnen. Hoe doe je dat:

  • Bedenk voor welke situatie je een oplossing gaat verzinnen, kies iets waar het kind zelf last van heeft en wat het zelf ook anders wil. Maak er een oplossingsgericht doel van: bedenk hoe het zou gaan als het probleem opgelost is. Wat zou het kind dan doen, denken, voelen, hoe zouden anderen zich gedragen en wat zou het gevolg daarvan zijn?
  • Maak een schaal van 1 tot 10 en bespreek hoe ver het kind al is op de lijn. Waarom al dat cijfer? Wat gaat er al goed? In welke situaties? Hoe is dat gelukt?
  • Hoe zou het kind een stapje verder kunnen komen? Wat zou daarbij helpen?
  • Verzin een naam voor de verzonnen oplossing. Schrijf de oplossing op of maak er een tekening van. Bedenk hoe het kind de oplossing kan onthouden en herinneren op het moment dat het nodig is. Wie kan het kind eraan herinneren of meehelpen?
  • Bespreek daarna regelmatig of het uitproberen van de oplossing is gelukt. Welk cijfer geeft het kind zichzelf nu? Zo niet, verzin een andere oplossing of vraag hulp van de omgeving.
  • Je kunt een gereedschapskist maken met oplossingen: knutsel een kistje en schrijf alle soorten oplossingen op verschillende gereedschappen.
  • Zorg ervoor dat ook de oplossing ‘hulp vragen’ wordt geoefend en bespreek dit voor met de ouders, verzorgers, leerkracht en anderen, zodat zij dan ook werkelijk hulp bieden.

Meer tips vind je in de boeken over oplossingsgericht werken in de Inzowijs-bibliotheek.

Oefenen met positieve zelfspraak

Voor sommige kinderen helpt het in moeilijke situaties om in gedachten iets helpends tegen zichzelf te zeggen. Kies met het kind een zin die passend voelt en waar is. Kies een zin die steunend is en op het proces gericht is, zoals ‘ik ben een doorzetter’, ‘iedere keer als ik het oefen leer ik meer’, ‘ik mag boos zijn, dat gaat vanzelf weer over’. Kies geen zin die te groot of niet waar is, zoals ‘ik kan alles’. De zin werkt veel beter wanneer het kind er een eerdere fijne ervaring of een prettig beeld aan koppelt. Bijvoorbeeld ‘ik ben een doorzetter’ tegen jezelf zeggen en denken aan hoe trots je was toen je je zwemdiploma haalde, of ‘ik mag boos zijn’ en denken aan de boomhut die je bouwde in de vakantie. Bereid het gebruik van de zin voor door het te oefenen in een nagebootste (moeilijke) situatie. Bespreek na of het werkt. Bedenk hoe het kind de zin kan onthouden, bijvoorbeeld door het op een mooi kaartje te schrijven of er een plaatje bij te zoeken op internet en die als achtergrond op de telefoon te gebruiken. Je kan ook op een andere creatieve manier een herinnering aan de zin maken, zoals een ketting of een beeldje.

Steun zoeken bij anderen

Wanneer je overstuur bent, kunnen vertrouwde mensen (of dieren) je helpen om te co-reguleren; gewoon door bij je in de buurt te zijn. Je lichaam stemt zich af op hun ontspannen staat en kalmeert.

Bij dit onderdeel ga je met kinderen uitzoeken bij wie zij zich rustiger gaan voelen en hoe zij om steun kunnen vragen. De een wordt rustig van spelen met jongere kinderen, de ander van naast de conciërge zitten, naar de kippen kijken, dichtbij een vriendje zitten in de kring of bij de oudere zus in de kamer zijn.

Als kinderen vaak overstuur of boos zijn, kunnen anderen soms ook sterk op hen reageren, waardoor het contact onprettig wordt en de spanning nog verder stijgt. Dan kan contact met de meest nabije personen verstoren. Door afspraken te maken over wat de ander kan doen, wordt voor iedereen duidelijk wat het kind verwacht. Meestal hoeft de ander niet zoveel te doen, gewoon in de buurt zijn, iets vriendelijks zeggen en doorgaan met de eigen dingen is genoeg. Hoe doe je dit:

  • Bespreek met het kind bij wie hij of zij zich meestal rustig voelt. Vraag ook aan ouders, verzorgers en leerkracht wie zij denken dat een rustig en steungevend persoon kan zijn voor het kind. 
  • Zoek zowel beschikbare mensen in de thuisomgeving als op school, bij de sport of de vereniging. Bijvoorbeeld thuis de buurman, op school de oude kleuterjuf en op de sport een vriendje.
  • Wees flexibel: een buurman die chagrijnig oogt, kan voor een kind juist fijn zijn omdat die geen eisen stelt en weinig praat. Een ander kind vindt kijken naar een mierenkolonie wellicht rustgevend. Ook bomen en planten kunnen steun bieden voor een kind. 
  • Bespreek wat het kind fijn zou vinden als het bij die persoon om steun vraagt: helpt het als er gevraagd wordt wat er is? Helpt het om een grapje te horen? Helpt voorlezen? Helpt een knuffel?
  • Stem af met ouders, verzorgers, leerkracht en anderen: is het oké en haalbaar als het kind deze persoon opzoekt? In welke situaties? De buurvrouw bijvoorbeeld wel overdag, maar niet `s avonds, de kleuterjuf als het misgaat in de kleine pauze, maar niet tijdens de les etcetera.
  • Schrijf met het kind alles op: wat doet het wanneer? Laat het kind het (met jouw hulp) vragen aan de betrokkenen. ‘Mag ik als er iets heel oneerlijks gebeurt bij de voetbal en ik daardoor heel boos ben tien minuten naast jou in de kantine zitten en met jou kletsen over gamen?’ ‘Mag ik een half uur bij uw kippen zitten na school en ze voeren?’
  • Bij oudere kinderen kan bellen naar iemand ook helpen, bij jongere kinderen werkt dat minder goed.
  • Bedenk samen wat het kind eventueel voor de ander kan doen. Zo kan het kind misschien bij de kleuters wat spelmateriaal sorteren terwijl het even afkoelt naast de juf.
  • Oefen het gewenste gedrag: spreek af dat het kind deze week een paar keer op proef komt (ook al is het dan niet nodig).
  • Complimenteer het kind uitgebreid als het de nieuwe strategie toepast. Liever te vaak dan te weinig. Meestal helpt het al zo goed dat het kind weet dat het kan, dat het niet vaak nodig is. Leg dit ook uit aan (huiverige) betrokkenen.

Analyseren van helpende en belemmerende omgevingsfactoren en gevolgen

Als je het kind beter leert kennen wordt het waarschijnlijk duidelijk in welke situaties het moeite heeft met het reguleren van emoties. Probeer – indien nodig met je zorgco – te analyseren welke factoren meespelen. Denk aan:

  • Op welke momenten loopt het te hoog op, is er een terugkerende aanleiding? Hangt het af van de tijd van de dag, de plek, de aanwezigheid van bepaalde mensen, de activiteit of het weer? Spelen honger of warmte een rol of heeft het kind pijn? Schrijf iedere keer op wat je opvalt en vraag anderen hier ook op te letten. Grote escalaties beginnen vaak met iets kleins. Probeer als een detective uit te zoeken wat er mee zou kunnen spelen.
  • Kunnen escalaties voorkomen worden door ze voor te structureren, vooraf een plan te maken, de situatie aan te passen of kan de situatie vermeden worden? Probeer dit in overleg uit. Noteer wat je opvalt en wat het effect is. Denk aan: op een ander moment je jas pakken, elders lunchen, spelen op een vaste plek, een taak doen na de pauze in plaats van ervoor etcetera.
  • Welke consequentie heeft het gedrag van het kind? Leidt het tot een effect dat belonend werkt voor het kind of voor de omgeving? Bijvoorbeeld eindelijk rust of aandacht krijgen, taken niet hoeven doen? Is er een andere manier waarop dat effect verkregen kan worden zonder dat het kind eerst over zijn toeren hoeft te raken? Bijvoorbeeld: vragen om rustig op de gang te mogen werken of alleen te eten.
  • Wat merkt het kind zelf? Wat denkt het kind dat meespeelt? Dit kun je (voorzichtig) met hem of haar bespreken. Let op: kinderen zien vaak heel andere oorzaak-gevolgrelaties en kunnen minder goed afstand nemen. Maar het kan toch nuttig zijn, bijvoorbeeld als hij of zij vertelt dat het ruzie krijgt met sandalen aan omdat het dan steeds zand voelt.

Implementeren en overdragen aan betrokkenen

Het is heel fijn wanneer het kind zijn of haar gevoelens goed kan reguleren als jij erbij bent. Maar die paar uur per week zijn onvoldoende om echte verandering te bewerkstelligen. Bespreek daarom regelmatig met de omgeving wat jou is opgevallen; wat hebben jullie geprobeerd, wat kan er worden geoefend tussen de begeleidingen door en wat kunnen ouders of leerkracht toepassen?

  • Bespreek welke situaties regelmatig spanning oproepen bij het kind. Benoem wat jij merkt en rapporteer hierover in Carefriend. Let op dat je opschrijft welk objectief waarneembaar gedrag je ziet. Schrijf ook op wat je hebt geprobeerd, wat hielp en wat je hebt afgesproken.
  • Bespreek hoe de omgeving het kind kan ondersteunen om te kalmeren en rustig te worden met behulp van de manieren die jullie hebben geoefend. Geef uitleg over waarom dit belangrijk is. Denk creatief mee hoe dit te realiseren is in de thuis- en schoolsituatie. Benoem dat het belangrijk is om regelmatig te oefenen met hetgeen voor het kind prettig is, omdat het alleen dan op den duur kan helpen bij sterke emoties. Als bijvoorbeeld muziek luisteren of schommelen werkt, dan wil je dat het kind dat regelmatig doet als het ontspannen is. Pas wanneer er in de hersenen de connectie tussen schommelen of muziek en rust is, zal het helpen om dit te gaan doen als het kind gespannen en onrustig is.
  • Leg uit dat het kind complimenten nodig heeft om door te gaan met het nieuwe gedrag. Het is gunstig wanneer hij of zij vaak kan oefenen met de nieuw aangeleerde strategieën. Dus heftige gevoelens kun je aanmoedigen: ‘Goed zo! Tien keer woedend deze week, zo dan kon jij supergoed oefenen! Fantastisch! Vertel eens, wat hielp er wel en niet?’ Als je dit echt uitstraalt dan gaat de omgeving ook minder angstig of gespannen reageren op heftige gevoelens van het kind. En dat heeft een sterk therapeutische werking.
  • Als je merkt dat de omgeving een negatief beeld van het kind heeft of zich negatief uit richting het kind, bespreek dit dan met je zorgco. Die kan dit oppakken.
  • Stimuleer het mentaliseren ook bij de omgeving; benoem de onderliggende gevoelens en behoeften van het kind als je praat met ouders of school. En vertel juist ook wat er goed ging, wat leuk was en de groei die je ziet.
  • Geef uitleg over het belang van oplossingen uitproberen, ook al is het een oplossing die niet dagelijks gekozen kan worden. Het is belangrijk voor het kind om te merken dat het bepaalde moeilijke situaties soms ook kan vermijden. Het is daarbij goed voor de omgeving om te merken dat er geen escalaties zijn als het kind bijvoorbeeld niet in de kring hoeft te zitten of thuis alleen eet op zijn of haar kamer, ook al zal dat niet altijd kunnen. Op sommige moeilijke dagen kan daar dan toch voor gekozen worden. Weten dat er een optie B is, geeft zowel het kind als de omgeving rust.
  • Wanneer je met het kind een oplossing hebt bedacht voor een situatie of wanneer hij of zij vaker een bepaalde rustige activiteit wil doen, maak dan samen een afsprakenkaart of teken de oplossing en geef dat als geheugensteuntje mee.